Categorieën: Arendonkse geschiedenis1430 woorden5,4 min leestijd

De loteling

Auteurs: 1430 woorden5,4 min leestijd

De loteling

DATUM

december 2, 2018

CATEGORIE
Deel dit leesvoer

Twee schoonbroers, een loteling, een sigarenmaker en de Eerste Wereldoorlog op de Voorheide

Naar aanleiding van de viering 100 jaar Grote Oorlog 1914-1918, schreef ik op basis van foto’s, documenten en herinneringen aan de vertellingen van mijn grootvader Jan (Joannes) Huybrechts, bijnaam Jan van Boerkes Joake, 4 afleveringen in het Arendonks Heemnieuws over twee Arendonkenaars en hun belevenissen achter de IJzer en achter den Draad.

Ook navolgend verhaal gaat over deze twee mensen die in de maalstroom van de geschiedenis aan het begin van vorige eeuw in hun jong leven werden geconfronteerd met de waanzinnige miserie van de oorlog.

Tot het jaar 1909 werden de soldaten dienstplichtigen per jaartal uitgeloot. Een gebeurtenis die diep kon ingrijpen in het leven van jonge mensen en hun families. De dienstplicht bedroeg toentertijd drie lange jaren. Wanneer men 19 jaar werd, diende men verplicht deel te nemen aan een loting zo bepaalde een militiewet  van 1817 die door het Belgische bewind na de onafhankelijkheidsverklaring bleef gehandhaafd.

Joannes Huybrechts eruit! De galmende stem van de arrondissementscommissaris die het metalen kokertje opent, doet me opschrikken uit mijn overpeinzingen. Ik sta te trillen op mijn benen, omklem met kracht de stok, waaraan moeder vanmorgen een blauwe handdoek heeft gehangen met roggeboterhammen en een stuk harde kaas voor deze dag, en die ik over mijn schouder heb meegedragen naar de loting in Turnhout. Er loopt een koude rilling langs mijn ruggengraat. Drie jaar van mijn leven gespaard door het lot, een klein metalen kokertje met mijn nummer valt in de goede bak. Geen drie jaar bij het leger; bij de piotten zoals ze bij ons worden genoemd. Er kleeft bij de gewone mensen een slechte reputatie aan de lotelingendienstplicht. Strenge tucht, sobere voeding, slechte huisvesting in aftandse kazernes ver van huis, veel straffen, Nederlands onkundige officieren, ontucht, slechte kameraden, drankmisbruik. Al deze nefaste ondeugden doen de ronde over jongens die drie jaar ver van huis moeten om hun lotelingendienstplicht te gaan vervullen.

Samen met een veertigtal jonge mannen van mijn leeftijd uit Arendonk zijn we vroeg in de morgen te voet naar Turnhout getrokken, paard en kar bleven thuis om het noodzakelijk veldwerk niet in het gedrang te brengen. Het is al vele jaren lang een traditie, dat de lotelingen uit hetzelfde dorp samen optrekken naar de jaarlijkse loting. En samen op de terugweg na de loting het nodige gerstenat laten vloeien om het plezier en de vreugde van diegenen die zijn uitgeloot te vieren, en ook het verdriet van diegenen die ingeloot zijn te verdrinken. De tocht naar Turnhout gebeurde in alle stilte, iedereen had genoeg aan zijn eigen gedachten. De dreiging ingeloot te worden, hing als een loden last op ieders schouders.

Mijzelf zegt de binnenkant van de herbergen niet veel. Toen ik Joke leerde kennen was zij dienster bij de Grote Wolf in de Wampenberg. Een fel jong ding, aardig om te zien, vlot van tong met een schoon lijfje, mooie blonde haren in een wrong afhangend in haar nek. Zoals zij de pinten bier ronddroeg, heupwiegend tussen de tafeltjes door, ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Het duurde wel enkele weken vooraleer ik haar durfde aanspreken. Nu kennen we elkaar al enkele weken. Ik heb met haar broers gesproken en haar achteraan op het erf van “Het Hof”, al eens alleen gezien.

We staan al een uur te wachten, vooraleer de hoge heren aankomen om de loting te beginnen. Ons groepje Arendonkenaars wacht bang af. Naast mij staat Pol Jacobs, Pol van Poeperen, de zoon van een stevige boer op Roobeek. Hij heeft een oogje op mijn zuster Laurence. Wij zijn deze morgen in de groep naast elkaar opgestapt. We zegden niet veel, iedereen was teveel met zijn eigen gedachten bezig. Zou ik er in- of uitgeloot worden, hield iedereen bezig. Wat als ik erin word geloot. Hoe gaat dit thuis en op het veld worden gemist. Mijn lief, ons moeder, ons vader, de koeien en de paarden. Wat kan er allemaal wel niet gebeuren in die drie jaar legerdienst.

Opnieuw galmt de stem van de arrondissementcommissaris vanaf het pui van het stadhuis over het plein. ‘Paulus Jacobs erin’.

Pol wordt zo wit als een laken, ‘godver…, godver… drie jaar, weet je wel wat dat is, dat kan toch niet waar zijn’, komt er vloekend over zijn lippen. Maar de onverbiddelijke stem van de commissaris ratelt al verder. Geen plichtplegingen, binnen enkele maanden naar de keuring en dan de sjako op je kop, kanonnenvoer als het oorlog wordt. Ik weet niet wat ik tegen Pol moet zeggen. Het rommelt al enkele jaren in Europa, maar wat weten wij gewone mensen daarvan. Het schijnt dat de Duitse keizer een echte onruststoker is. In tegenstelling tot zijn evenknie, de Oostenrijks-Hongaarse keizer Franz-Jozef, de oude geliefde keizer van de veelvolkerenstaat zoals de pastoor hem onlangs nog noemde in één van zijn preken. Dat zal wel een katholieke keizer zijn.

Zes jaar later staan we weer naast elkaar. Pol en ik, ondertussen allebei getrouwd en vader geworden. Pol zwaaide af, trouwde met ons Laurence en heeft één kind. Een klein meisje, Paula. Ik ben al vader van drie zonen. Joke was er vlug bij, het prettige jonge ding wist van wanten… Op mijne boek staat er al drie jongens. We boeren goed, een klein boerderijtje en daarbij ook nog sigarenmaker in Holland, dat betaalt goed en brengt harde guldens in de schuif.

Pol draagt na zes jaar opnieuw het uniform van ‘den Bels’, opgeroepen onder dreiging van de oorlog moet hij opnieuw in dienst. ‘De smeerlappen’, zegt hij, eerst drie jaar in het leger na de loting, en maar amper drie jaar thuis en nu kan ik opnieuw optrekken. We wuiven hem allemaal uit. Laurence huilend van miserie, Joke en ik met gemengde gevoelens en de klein mannen lachend, ocharme ze weten nog niet wat hun vader en nonkel boven het hoofd hangt. Hoelang zal het duren eer we hem terugzien. Zal den Duits zijn dreiging uitvoeren en ons land in een oorlog meeslepen?

En we zijn erin gesukkeld in de oorlog. Veel hebben we erop de Voorheide en in Arendonk nog niet van ondervonden. De opeisingen van graan en patatten doen wel pijn en worden slecht vergoed. De paarden die worden opgeëist doen meer pijn, gelukkig blijven die van Frète Joak gespaard omdat we er boten mee voorttrekken op de vaart. Mijn vader deed dit al voor de oorlog uitbrak, vooral nadat hij een groot deel van zijn veestapel had verloren door een onbekende ziekte. Hij heeft ook heel wat grond moeten verkopen. De koeien waren niet verzekerd, we konden dit niet betalen.

Anderhalf jaar later gaat het nieuws rond dat de Duitsers een dodendraad gaan plaatsen langs het kanaal om de grens met Holland af te sluiten. Het schijnt een soort elektriciteitsdraad te zijn, als ge eraan komt wordt ge dood gebliksemd.

Ik sta met mijn pakske kleren op de doorgang aan de draad. Joke staat erbij met de drie kinderen, Jef, Jaak en Pol. Waar gaat onze va naartoe? Mijn broer Louis heeft een ‘Durchgangschein’ van den Duits om met paard en kar naar Reusel te rijden, de uitbetaalde lonen van de sigarenmakers op te halen voor de achtergebleven vrouwen op de Voorheide en in Arendonk. De sigarenmakers die ervoor kiezen om in Nederland te gaan werken, kunnen niet terug naar huis, ze dienen verplicht in Holland te blijven zolang de oorlog duurt. Met veel misbaar, tranen, luid geschrei, gevloek en gescheld, trekken we ons los van vrouw en kinderen.

Regelmatig krijg ik een kaart van mijn schoonbroer Pol van achter ‘den IJzer’. Hij heeft na enkele maanden in de loopgraven, vooral door zijn technische kennis, een goede functie gekregen in het noorden van Frankrijk bij een eenheid die de motoren van veldgeschut onderhoudt. Direct gevaar loopt hij niet, gelukkig. Ondertussen gaat ons leven hier in de afgescheiden wereld tussen Arendonk en Reusel verder. We kunnen praten aan de draad maar wel op een serieuze afstand. Ons geld wordt aan de vrouwen afgeleverd door mijn broer. Terzelfdertijd vernemen we allerlei nieuwtjes en worden levensnoodzakelijke attributen doorgegeven. Wanneer de Duitse schildwacht die van dienst is, al een oudere man is, knijpt deze wel eens een oogje dicht.

Jan, zegt mijn broer Louis op een dag tegen mij, er zijn problemen met Joke. Meer vertelt hij niet. Het is alsof ik een klop met een voorhamer op mijn kop krijg. Opnieuw knaagt de onzekerheid. Diep van binnen grote twijfel, ik kan toch aan de draad waar we, ver van elkaar trachten te praten, er niet over beginnen. Wat kan ik doen, hoe moet dit verder…

Jean Huybrechts